22. Vaarzenverlossing (melkveebedrijf)
Bij de bevalling van een koe moet door de geboorteweg een kalf passeren dat zo’n veertig kilo weegt. De ontsluiting van de geboorteweg vraagt daarom veel tijd, vooral bij vaarzen die hun eerste kalf ter wereld brengen. Maar als de klauwtjes van het kalf ’s avonds al uit de schede steken, is wachten tot de volgende ochtend wel erg lang.
Middernacht
Het is ’s nachts halftwee als de telefoon gaat: de verlossing van een vaars. Het dier is de hele middag onrustig geweest: telkens ging ze liggen en opstaan en de eerste dikke melk, de biest, drupte uit de gespannen uier. Onder het avond-melken is de waterblaas gebroken. ’s Avonds is de boer een paar keer in de stal gaan kijken. Om elf uur was ook de pootjesblaas gebroken en waren de klauwtjes van het kalf te zien. Hij heeft in de schede gevoeld: het kalf ligt goed, maar de poten zijn grof: het zal dus een zwaar kalf zijn. Trekken aan de poten leverde weinig op. Wat nu? Wachten tot morgenochtend kan een dood kalf tot gevolg hebben. Maar het nachttarief van de veearts is om elf uur al ingegaan. En het kán misschien meevallen. Dus wordt de wekker gezet op halftwee.
Open loopstal
Voor de grote schuifdeur van de koeienstal stap ik uit de auto en pak m’n verloskoffer. Het is herfst en al koud. De koeienstal is een grote, hoge hal met zo’n negentig loslopende koeien verdeeld over drie vakken en in het midden een voergang. De meeste dieren liggen op een betonnen verhoging aan de zijkant te herkauwen. Elke ligplaats is afgebakend door beugels. Twee koeien staan in een voerbox en krijgen via de voercomputer de brokken waarop ze voor vandaag nog recht hebben. Voor het voerhek ligt een flinke hoeveelheid gehakselde mais en kuilgras. Het melkquotum is 750.000 liter en dat moet worden vol-gemolken. Per koe moet daarvoor meer dan 8000 liter melk per jaar geproduceerd worden. Dat gaat niet op een rantsoen van enkel gras: ook krachtvoer en mais zijn daarvoor nodig. Vooral van het ruwvoer moeten enorme hoeveelheden worden gevreten, dag en nacht. En voor een dergelijke melkproductie moeten de koeien ook heel veel drinken: per dag wordt in zo’n stal een paar duizend liter water gedronken; zeg maar gezopen.
Gierput
Dus wordt er vaak en veel gemest en geplast. Door betonnen roosters valt dat in een diepe ruimte onder de stal, de gierput. Een diepte van twee meter bij een oppervlakte van 800 m² betekent een capaciteit voor 1600 m³ drijfmest. Die moet tot februari worden opgeslagen. Pas dan mag er weer worden uitgereden over het land voor de noodzakelijke groei van vooral mais en gras. In zo’n loopstal ligt geen stro: dat zou de roosters verstoppen en problemen geven bij het leegpompen van de put. De ligboxen worden met zaagsel drooggehouden. In de drijfmest ontstaan giftige dampen. Bij werkzaamheden in de gierput zijn enkele boeren daaraan overleden. Die dampen moeten dus doorlopend worden afgezogen uit de stal. Daarvoor zorgt een open nok in het dak over de hele lengte van de stal. Voor de aanvoer van frisse lucht zijn dan weer beide zijkanten open: de wind wordt gebroken door een wand van gaas. Het waait dus niet echt in de stal, maar koud is het wel. Heel rationeel en efficiënt is het allemaal, maar behaaglijk of gezellig kun je zo’n moderne stal niet noemen.
roostervloer en ligboxen; de zijkant van de stal is open
Onderzoek
Maar er moet nu gewerkt worden en vlug: de bovenkleding uit en het plastic verlospak aan. Het wordt er niet warmer op. Dan handen en armen wassen in een emmer water met betadine. In een hoek van de stal zorgt een halfhoog muurtje voor afscheiding. Daar ligt een vaars op haar zij in de ligbox; ze perst krachtig en brult bij elke wee. Daarbij komen de voorpoten van het kalf naar buiten tot de kogels; bij ons mensen, zijn dat de middelvingers. Ik ga door de knieën, spoel het achterstel van de vaars schoon en maak m’n armen glad met een glijmiddel. In de geboorteweg ligt de kop op de voorpoten. Het kalf slikt als ik met mijn vinger achter op de tong druk. Om nog dieper de geboorteweg in te kunnen, moet ik plat op mijn zij. De boer heeft achter de vaars een stuk plastic op de roosters gelegd. M’n arm schuift nu naar binnen tot de oksel; m’n hoofd komt tegen de staart. De baarmoedermond is ontsloten. Uit de emmer vis ik met de andere hand de verlostouwtjes. In feite zijn het geen touwtjes maar vingerdikke kunststof koordjes. Om elke voorpoot van het kalf komt een lus in de kootholte, onder de kogel. Aan het andere eind komt een korte knuppel van pvc: “trek maar, Toon”. Hij zet zijn hakken tussen de roosters en hangt aan de koorden. Zo trekt hij de schouders van het kalf tegen de bekkeningang van de vaars. Met m’n vingers meet ik de ruimte: het zal maar net gaan.
Geboortekrik
Om grotere trekkracht uit te kunnen oefenen, wordt bij de koeien-bevalling een geboortekrik gebruikt; een vaak verguisd maar onmisbaar hulpmiddel. De krik is in de plaats gekomen van de vroegere burenhulp. Bij honderdtwintig geboortes per jaar is die hulp niet meer op te brengen. Zeker als de buren zelf ook zoveel koeien en vaarzen hebben. Die krik is een stalen stok van twee meter lang. Aan het eind zit een beugel die tegen de kont van de koe wordt gedrukt. De ruimte binnen de beugel is groot genoeg om een kalf door te laten. De steel steekt naar achteren in het verlengde van de koe. De verloskoordjes worden met de vrije einden (waar eerst de knuppels zaten) vastgehaakt aan een beweegbare klem. Die zit rond de steel van de krik en wordt met een hendel naar achteren bewogen.
geboortekrik met klem, verloskoordjes en beugel
De boer zit op zijn hurken en bedient de hendel. “Alleen krikken als ze perst, Toon: ja, nu!” Het kalf schuift door de geboorteweg, met korte pauzes tussen de weeën. Zodra de kop geboren is, zet ik een schroefbeweging in: m’n armen tussen de voorpoten van het kalf en m’n handen op zijn hals. Met de bedoeling om het achterstel van het kalf een kwartslag te draaien. Omdat het bekken van de koe inwendig wat meer ruimte heeft in verticale richting, terwijl het kalf op de heupen, dus horizontaal, juist het breedst is. Nog een paar keer krachtig persen en ja: de verlossing is een feit. En het kalf leeft. Maar achter me klinkt het hartgrondig: “Nondetjuu!” De boer is kennelijk ontevreden.
Stierkalf
Wie dacht dat boeren geen vreemde talen spreken, moet die opvatting herzien: dit is je reinste Frans. Nou ja, het reinste niet, maar van origine is het Frans. En hij heeft er geen seconde over nagedacht. Maar wat ging er dan toch, in ’s hemelsnaam, verkeerd? Hij heeft een levend kalf en een onbeschadigde vaars: Wat wil je nog meer?
Door het draaien van het kalf in de geboorteweg kwam het achterstel ruggelings naar buiten. De achterpoten vielen meteen open en het stiertje toonde uitdagend zijn geslacht. En daar schuilt het probleem: dit is al zijn 80e kalf dit jaar en de 70e stier! Door de teleurstelling zullen zijn getallen wat overdreven zijn; maar er zijn hier veel meer stieren geboren dan vaarskalveren, zoveel is duidelijk. En dat moeten er toch van elk evenveel zijn? Nou dan!
Veestapel
De reikwijdte hiervan zal niet voor iedereen duidelijk zijn. Straks zal deze boer een belangrijk deel van een jaargang missen in zijn koeien-stapel. En een harmonische opbouw is nodig voor een doorlopende melkproductie. Bij een koeienboer moet er melk in de tank komen voordat hij brood op de plank krijgt. Want het melkquotum bepaalt grotendeels zijn inkomen.
Alles lijkt toch nog goed te komen want het jaar daarop wordt een overschot aan vaarskalveren geboren. Maar dat veroorzaakt een ander probleem: stierkalveren worden na een dag of tien verkocht en van het bedrijf afgevoerd. Vaarskalveren blijven en worden op het eigen bedrijf opgefokt. Daarvoor is bij de bouw van de stallen in een gemiddelde capaciteit voorzien. Enige extra ruimte is er wel, maar echte overcapaciteit kost geld. Voor een groot overschot aan vaarskalveren is dus geen plek.
Gebouwen
Een modern melkveebedrijf heeft meestal drie aparte stallen: één voor de kalveren tot de leeftijd van ongeveer drie maanden. Een jongveestal voor de oudere kalveren en pinken tot ongeveer twee jaar. En de koeienstal. Verder is er een loods waarin de tractor(s) worden gestald en de landbouwmachines. En dan is er de woning aan de straat. Vaak is dat de oorspronkelijke langgevelboerderij. Om het plaatje compleet te maken: opzij van de koeienstal staan twee of drie krachtvoersilo’s en achter de stallen ligt de voorraad ruwvoer op een betonnen bodem. Dat zijn twee langgerekte bergen van circa veertig meter lang, tien meter breed en drie meter hoog. De één van gehakselde mais en de ander van gedroogd gras. Zo ziet rond het jaar 2000 een gemiddeld Brabants melkveebedrijf eruit.
Opfok
Een koe kalft één keer per jaar. Maar als je negentig koeien melkt, krijg je per jaar toch ongeveer honderdtwintig kalveren. Dat komt doordat elk jaar ongeveer een derde van de koeien wordt afgevoerd van het bedrijf en wordt vervangen door vaarzen. En die moeten kalven voordat ze melk kunnen geven. Vandaar de dertig kalveren extra. Omdat de verdeling over stier- en vaarskalveren doorgaans fifty-fifty is, wordt bij de stallenbouw dus gerekend met de geboorte van circa zestig vaarskalveren verdeeld over het jaar. Bij een plotseling groot overschot aan vaarskalveren moet er dus worden geselecteerd en verkocht. Maar de opbrengst van een nuchter vaarskalf is lager dan de prijs van een stierkalf. Deze twee geboortegolven hebben de boer dus twee keer geld gekost: eerst heeft de overmaat aan stieren de opbouw van zijn veestapel verstoord en het jaar daarop heeft de verkoop van de overtollige vaarskalveren te weinig opgebracht: “Nondetjuu!”
nuchter kalf
lees verder
© Leo Rogier Verberne
ISBN/EAN: 978-90-818362-4-1
www.verberneboek.nl
andere e-boeken van Rogier Verberne
Vergelijking van Ligfiets en Racefiets
Q-koorts, de Australische tekenbeetkoorts
Juvenile, Adult-onset and Monogenic diabetes
The cure for juvenile diabetes
|